Pioniers van de Negentiende Eeuw
De synoptische weersverwachting vereist de snelle verzameling en analyse van weerwaarnemingen uit een zo groot mogelijk gebied op aarde. Het concept van de synoptische weerkaarten werd ontwikkeld door Heinrich Brandes (1777-1834). Tussen 1816 en 1820 maakte hij een reeks kaarten die gebaseerd waren op waarnemingen verricht door het meetnet van het Mannheim Genootschap. Deze kaarten lieten hoge- en lagedrukgebieden boven Europa zien. De kaarten waren echter niet geschikt voor de weersverwachting, omdat het weer al was veranderd tegen de tijd dat alle informatie binnen was. Pas na de uitvinding van de telegraaf door Samuel Morse (1791-1872) werd de snelle uitwisseling van informatie mogelijk en daardoor ook de synoptische weersverwachting.
Een meteorolgisch meetnet via telegraaftoestellen werd in 1849 in de Verenigde Staten opgezet door Joseph Henri (1797-1878). De metingen werden verzameld door vrijwilligers en in het Smithsonian Institution werd dagelijks een synoptische weerkaart uitgestald. In Europa werd tijdens de Krimoorlog in 1854 de Brits-Franse vloot bij Balaklava (zie foto rechts) door een zware storm uiteengeslagen.
Dit deed de geallieerden beseffen dat stormwaarschuwingsdiensten van onschatbare waarde zou kunnen zijn en leidde tot de oprichting van een meteorologisch meetnet, dat tegen 1857 metingen uit heel Europa ontving.
Robert FitzRoy
In 1854 werd admiraal Robert FitzRoy (1805-1865; foto links) hoofd van de pas opgerichte meteorologische dienst van de Britse ministerie van handel.
FritzRoy voorzag de Britse schepen door hemzelf ontworpen barometer. Hij begon ook synoptische weerkaarten te maken en in 1861 richtte hij een stormwaarschuwingsdienst voor schepen op. Hij had aanvankelijk veel succes en leverde zijn weersverwachtingen ook aan kranten.
Maar toen de onvermijdelijke fouten optraden, kreeg hij het van het grote publiek en van de wetenschap felle kritiek te verduren.
In de Verenigde Staten gebruikte Matthew Fontaine Maury (1806-1873; foto rechts), hoofd van de afdeling kaarten en instrumenten van de marine, informatie uit scheepsjournalen om kaarten te maken die de weersituaties boven oceanen lieten zien, evenals de gunstigste zeeroutes.
Maurey's kaarten zorgden voor belangrijke reducties in de gemiddelde tijd van zeereizen en de vraag naar zijn kaarten nam dan ook enorm toe.
De IMO
Door Maury's invloed namen de Britse en Amerikaanse overheid in 1853 deel aan een conferentie ter bevordering van de internationale uitwisseling van meteorologische gegevens. Dit leidde in 1873 tot de oprichting van de Internationale Meteorologische Organisatie.
Op 23 maart 1950 werd de IMO omgedoopt in WMO de Wereld Meterorologische Organisatie.
Op de foto zie je de IMO leden op het congres van 1879. Op het einde van de negentiende eeuw werden rapporten van weerstations in heel Groot-Brittanië gebruikt voor het samenstellen van weerkaarten (foto rechts).
Verkenning van de Hogere Luchtlagen
Koene ballonvaarders waagden hun leven om de atmosfeer te verkennen en leverderden belangrijke bijdragen aan de meteorologie door het bestuderen van de winden en temperaturen in de hogere luchtlagen. Expedities met luchtballon begonnen in 1873 en bereikten een hoogtepunt met de onverschrokken Engelsen James Glaiser en Robert Coxwell.
Zij maakten tussen 1862 en 1866 boven Engeland 28 vluchten en deden daarbij vele metingen. Hun hoogste vlucht, in september 1862, kostte hen bijna het leven. Toen zij boven de 9000 meter kwamen, raakte Glaisher als gevolg van zuurstofgebrek buiten bewustzijn. Rond de 11000 meter slaagde een verzwakte Coxwell erin de ballon weer te doen dalen, net voordat ook hij het bewustzijn zou verliezen. Kort daarna maakte de ontwikkeling van onbemande ballonnen die instrumenten meevoerden zulke gewaagde avonturen overbodig.
De Franse meteoroloog Teisserence de Bort deed honderden experimenten met zulke ballonnen vanaf zijn particuliere observatorium bij Parijs.
Deze proeven brachten iets onverwachts aan het licht. De temperatuur in de atmosfeer hield op hoogten tussen ongeveer 9 en 13 kilometer op te dalen en begon daarna weer te stijgen. In 1902 wist de Bort zijn collega's ervan te overtuigen dat het hier niet om toevallige meetfouten ging, maar dat er een nieuwe laag in de atmosfeer was ontdekt: de stratosfeer.