Ontwikkeling van het Weer in de Middeleeuwen
De ontwikkeling van de weerkunde stond in de Middeleeuwen vrijwel stil als gevolg van de bijna religieuze verering van Aristoteles en de ontwikkeling van astrometeorologie. De laatste 'wetenschap' begon in de Arabische landen waar voorspellingen over het weer in de komende seizoenen gebaseerd waren op de posities van sterren en planeten. Deze voorspellingen werden opgenomen in de almanak: een Arabisch woord dat aanvankelijk 'plaats waar kamelen knielen' betekende, maar later de betekenis van 'weer' kreeg. De astrometeorologie leidde ook tot ondergangsvoorspellingen, zoals in de 'Toledo-brief'. In 1185 voorspelde de Spaanse astronoom Johannes van Toledo dat in september van het komende jaar alle planeten bij elkaar zouden staan, hetgeen stormen, hongersnood en andere rampen zou veroorzaken. Hoewel niets daarvan waarheid werd, bleef de astrometeorologie nog tot in de achttiende eeuw een bloeiende activiteit. Almanakken waren in de zeventiende en achttiende eeuw erg populair in Europa en Noord-Amerika. Zij bevatten vaak weersvoorspellingen en raadgevingen voor boeren, en ook informatie over astronomische gebeurtenissen en religieuze feestdagen.
De Renaissance
In de Renaissance werden talrijke uitvindingen gedaan die bijdroegen tot de ontwikkeling van de meteorologie of weerkunde. Europese ontdekkingsreizigers brachten een enorme hoeveelheid informatie mee naar huis. De theorie van Copernicus over de aswenteling en baanbeweging van de aarde legde de basis voor een verklaring van de schijnbare beweging van de zon aan de hemel en de opeenvolging van de seizoenen.
De dagboeken van Leonardo da Vinci (1452-1519) bevatten ontelbare studies van weersverschijnselen en ontwerpen voor weerkundige instrumenten, zoals de hygrometer ( foto onder): een apparaat voor het meten van de vochtigheid van de lucht.
De wiskundige en sterrenkundige Galileo Galilei (1564-1642) was de eerste die een thermometer ontwierp, maar die noemde hij zelf een thermoscoop.
Evangelista Torricelli (1608-1647), een leerling van Galileo, maakte de eerste barometer. Hij vulde een glazen buis van ongeveer 120 cm lang met kwik een plaatste de open onderkant in een schaal met dezelfde vloeistof. Torricelli merkte op dat het grootste deel van het kwik in de buis bleef staan en niet naar de schaal zakte en dat de ruimte boven het kwik in buis luchtledig was. Hij trok toen het besluit dat de kwikkolom werd gedragen door de luchtdruk en dat variaties in de hoogte van deze kolom werden veroorzaakt door veranderingen in die druk.
De Franse geleerde en filosoof Blaise Pascal (1623-1662) was een van de eersten die besefte dat deze veranderingen in luchtdruk zouden kunnen samenhangen met veranderingen in het weer en hierdoor werd de weg vrijgemaakt voor het gebruik van de barometer voor de weersvoorspelling. Pascal was ook de eerste die aantoonde dat de luchtdruk bij het toenemen van de hoogte kleiner wordt.
De Accademia del Cimento
De Accademia del Cimento, of de Academie voor Experimenten, werd in 1657 in Florence opgericht door groothertog Ferdinand II van Toscane en zijn broer Leopoldo. Onder invloed van deze academie werden een aantal verbeterde instrumenten ontwikkeld, zoals de condensatiehygrometer (foto links) en de Florentijnse thermometer (foto rechts). In 1654 richtte Ferdinand II ook het eerste meetnet voor weerkundige waarnemingen op.
Waarnemingsstations over heel Europa werden uitgerust met gestandardiseerde weerkundige instrumenten voor het meten van onder andere luchtdruk, windrichting, temperatuur, vochtigheid. Deze metingen werden naar de academie gezonden, om daar met elkaar te worden vergeleken. Het meetnet hield op te bestaan nadat de academie in 1667 werd gesloten.
Ferdinand II, hieronder links aan de tafel gezeten,
leidt een experiment aan de Accademia del Cimento.