Invloed van Land en Zee op de Weersystemen
De verschillende eigenschappen van land en zee hebben een heel belangrijke invloed op zowel lokale als grootschalige weersystemen. Oceanen nemen warmte op en staan die ook langzaam af terwijl land overdag snel opwarmt en 's nachts snel afkoelt. Daarna is er in het binnenland een groter verschil tussen dag temperaturen en nachttemperaturen dan in kustgebieden. Dat is ook de reden waarom de hoogste temperaturen worden gemeten in woestijnen die ver van de kust liggen. Het land straalt zijn warmte ook effectiever uit, waardoor de verwarming overdag tot grootschalige convectie leidt. Als er voldoende vocht in de lucht zit, kunnen daardoor boven land snel wolken ontstaan. De verschillende warmte-eigenschappen van land en zee spelen in vele windsystemen een belangrijke rol. De opwarming van het land ten noorden van de Hoogvlakte van Tibet is voor een deel verantwoordelijk voor de moesson in India. Lokale temperatuurverschillen tussen land en zee doen aan de kust zeewinden ontstaan.
Landschap en Weer
Als een lagedrukgebied (depressie), van over zee het land in beweegt, zal de toenemende wrijving met het ruwe terrein, bergen, gebouwen, bomen..., de draaisnelheid van dit weersysteem vertragen. De kracht van de depressie neemt dan af. Soms kan een depressie, nadat hij op deze manier is verzwakt. Tijdens het verder landinwaarts trekken weer in kracht toenemen.
Gebergten
Ook bergketens hebben een ingrijpende invloed op lagedrukgebieden. Deze gebieden kunnen worden beschouwd als korte, dikke luchtkolommen,die grote hoeveelheden energie bevatten. Als een lagedrukgebied, de loefzijde (het naar de wind gekeerde deel) van een bergketen ontmoet, wordt het opgestuwd en in zijwaartse richtingen verspreid. Hierdoor vermindert de draaisnelheid van het systeem. Wanneer de restanten van het systeem aan de lijzijde komen (het van de wind gekeerde deel) van de bergketen, wordt de luchtkolom weer dunner. Zijn rotatie neemt toe en het weer herstelt zich enigzins.
Regenschaduweffect
Gebergten hebben een grote invloed op neerslagpatronen. Op de gematigde breedten beweegt de lucht in het algemeen naar het oosten en ontmoet dus de westelijke flanken van bergketens. De lucht wordt hier opgestuwd, waardoor condensatie en dus wolkenvorming optreedt. Dit proces, orografische opheffing genoemd, kan tot ongewone wolkentypen leiden zoals orografische Stratus en Lenticulariswolken.
Het grootste deel van de neerslag boven gebergten valt aan de loefzijde. Afhankelijk van de hoogte van het gebergte kunnen er zo enorme hoeveelheden vocht uit de lucht gewrongen worden.
Op de westflanken van de Sierra Nevada bijvoorbeeld, een bergketen langs de westkust van de Verenigde Staten, valt per jaar gemiddeld meer dan 2500 milimeter neerslag. Aan de lijzijde, waar de lucht weer daalt, vindt een natuurlijke opwarming plaats en kunnen grote veranderingen in temperatuur en vochtgehalte plaatsvinden. In sommige streken ontstaan hierdoor krachtige winden die van de berghelling afkomen zoals de eerder genoemde Chinook en Föhn. Tegen de tijd dat de lucht aan de lijzijde de voet van het gebergte heeft bereikt, is hij heel droog geworden. Hier, in de regenschaduw, zal dan ook bijzonder weinig neerslag vallen.
Tot deze regenschaduwgebieden behoren de hoogvlakten in het midden van de Verenigde Staten, ten oosten van de Rocky Mountains, en het gebied ten oosten van de Andes in Zuid-Amerika. Vele woestijnen op aarde zijn ontstaan als gevolg van een langdurig regenschaduweffect.
Stijgende Lucht
Bergketens hebben ook de neiging om lucht vast te houden.Dit kan leiden tot het ontstaan van dichte mist. Dalmist bijvoorbeeld ontstaat wanneer koude lucht in een dal zakt tijdens het dalen van de temperatuur in de nacht. Dan vindt er ook condensatie plaats.
Hellingmist ontstaat wanneer warme, vochtige lucht langs een berg omhoog beweegt tot het niveau waarop de temperatuur zo laag is dat condensatie plaatsvindt.